Vluchten kan niet meer: ik probeer me te verplaatsen in een homomoslim die naar Nederland is gevlucht en vlucht nu zelf in gedachten naar Jemen.
Ik ben weggevlucht uit Nederland, samen met mijn neef en zijn vrouw. Die vreselijke oorlog! Ik was opgeroepen voor het leger, maar ik wil niet vechten. Ik wil mijn leven niet riskeren. Bovendien ben ik homo, maar dat weet niemand. Mijn ouders niet. Mijn neef niet. Mijn vrienden niet. Ze zouden me verstoten. Dat strenge gereformeerde geloof hè. En die verstikkende familiecultuur. Ik ben nu in Jemen, een veilig land. Daar accepteren ze homo’s werd er gezegd. Maar ik heb niet tegen de Jemenitische IND gezegd dat ik ‘zo’ ben. Durfde ik niet. Ik heb alleen de oorlog als reden opgegeven. Ik spreek ook al wat Arabisch, allemaal geleerd van de plaatselijke bevolking. Ze noemen me ‘die rare witte kaaskop’. Ik heb een piepklein huisje, niet ver van de hoofdstad Sanaa. Maar ik ben niet gelukkig. Ik ken veel Nederlanders hier, ook allemaal gevlucht. Ik heb laatst koningsdag met ze gevierd en lekker een oranje tompouce met ze gegeten. Maar ik voel me een bedrieger. Ze vragen me of ik al een vrouw heb gevonden en dan zeg ik maar dat ‘ik er nog niet aan toe ben.’ Ik leef in twee werelden, ik kom er niet uit. Ik voel me eenzaam.
In de schoenen staan van Mo (Mohammed), een 35-jarige homoseksuele moslim die twee jaar geleden uit Jemen vluchtte en nu in een klein dorpje in Nederland woont: dat gaat helemaal niet, het is maar fantasie. En een schrikbeeld. Ik woon veilig in Amsterdam, ik hoef helemaal niet te vluchten. Ik ontmoette Mo onlangs. Een lieve, intelligente man die heel Nederland afstroopt met een Museumjaarkaart. Hij heeft een verblijfsvergunning en spreekt al heel aardig Nederlands. Dat leerde hij door zijn vrijwilligerswerk bij oudere mensen in een verpleeghuis. Hij is degene die gevlucht is. Hij vertelde de IND niet dat hij homo is. De oorlog was ‘makkelijker.’ Hij woont nu in een regenachtig paradijs waar je zo maar met iemand van hetzelfde geslacht kunt trouwen.
Queer vluchtelingen hebben het dubbel zo zwaar. Ze zijn naar een land gevlucht waar je gewoon jezelf mag zijn. Maar ze verbergen ook hun homogevoelens, uitzonderingen daargelaten. Stel je voor dat je landgenoten erachter komen. Sommigen worden door hun landgenoten in het AZC in elkaar geslagen als ze merken dat je ‘zo’ bent. Gevlucht, maar nóg niet veilig. Je familie weet ook van niks, je houdt de schijn op. ‘Ik voel me een bedrieger’, zegt Mo. Hij leeft in twee onverenigbare werelden. Zich losmaken van zijn achtergrond kan ook niet, dan verlies je je identiteit. Dat kan een mens meestal niet aan. Dat mag je toch van niemand verlangen?
Ik praat met Mo. Hij knuffelt graag. ‘Kom nou toch eens uit de kast’, zou ik tegen hem willen roepen. Maar dat lukt hem niet. Hij vindt zichzelf ‘geen goed persoon’, hij accepteert zichzelf niet. Hij verbreekt het contact, hij kan het niet aan. Hij isoleert zichzelf. Hij moet zijn eigen leven nog helemaal op de rails zetten. Dat gaat jaren duren. Ik hoop dat het hem lukt.