Gezwind vertrokken wij op een donderdag in december per TGV van Amsterdam CS naar Gare du Nord. Hoewel, gezwind… één deelnemer kwam één minuut te laat aan op het CS en zag de trein net vertrekken. Een andere deelnemer lag met Covid in bed (er zijn leukere bedpartners) en kon dus niet mee. Bovendien liep de trein een half uur vertraging op - helaas voor de laatkomer, pas na vertrek. Het ergste was dat de koffie/thee automaat aan boord kapot was. Hoewel zonder cafeïne, slaagden wij er gelukkig zelf in de stemming erin te houden. Via whapsapp volgden we hoe de telaatkomer al haar charmes in de strijd wierp en alsnog een plek – zonder meerkosten - wist te regelen in de erop volgende trein. Zij zou ons ’s avonds treffen in het restaurant.
En zo, toch nog snel, kwamen we aan in Gare du Nord. De metro bracht ons naar ons hotel in Montmartre, dat eenvoudig doch netjes was (en niet al te schoon).
En wel hierom
Een literair/kunstzinnige invalshoek van de reis was de Stein – Picasso tentoonstelling (zie de nieuwsbrief van december). De andere was het boek ‘The Man in the Red Coat’ van Julian Barnes, dat we begonnen waren te lezen, waarin de wereld wordt geschetst van de Belle Époque. Het boek begint in 1885 met de reis van Dr Samuel Pozzi, de Comte de Montesquiou en de Prince de Polignac naar Engeland. Pozzi was de eerste “Doctor Love” voor de 19e-eeuwse dames. Voor de gevierde actrice Sarah Bernhardt was hij Docteur-dieu en alleen hij mocht haar been afzetten. Montesquiou stond model voor Baron de Charlus in Prousts ‘A la Recherche du Temps Perdu’. Hij en de Prince waren bekende homoseksuelen. Door het verhaal van Barnes leren we het tijdperk kennen van de decadentie, van Huysmans, Proust, Wilde, maar ook van de Dreyfus-affaire.
Musea in en uit
Onze tocht langs musea begon meteen bij het Musée d’Orsay.
Daar bekeek ieder op zijn/haar gemak een deel van de collectie. We zagen o.a. de Prince de Polignac afgebeeld op een schilderij van Tissot, doeken van Carolus-Duran, die ook in Barnes’ boek figureert en werken van Gustave Moreau, die het Palais Rose van de Comte de Montesquiou decoreerde. Later bezochten we ook zijn museum dat huis en ateliers omvat. Overweldigd door de hoeveelheid werken vonden wij toch de nog niet voltooide het mooist. Anderen bezochten de tentoonstelling met de laatste werken van Van Gogh die hij voor zijn zelfmoord geschilderd had.
De eerste avond aten wij in een Bouillon, een betaalbaar restaurant met eenvoudige Franse cuisine. En daar troffen wij eindelijk onze ontbrekende reisgenoot.
James Tissot: Le cercle de la rue Royale; detail met Prince Edmond de Polignac |
Gustave Moreau: l’Apparition |
Carolus-Duran: le Convalescent
De volgende ochtend zagen wij bij de Stein-Picasso tentoonstelling in het Musée du Luxembourg werken van Cézanne, Picasso en Matisse die eens bij Gertrude Stein aan de wand hingen; ook waren enkele eerste, zeer zeldzame, drukken te zien van haar boeken. Het was indrukwekkend te ontdekken hoe ver haar creatieve invloed heeft gereikt, van theater en muziek tot sculptuur.
|
|
We gingen naar de rue de Fleurus om Steins huis te bekijken. Dat lukte wonderwel, toen het toegangshek voor ons ontsloten werd door een flitsbezorger.
Pavillon (rechts) van Stein en het atelier (midden) van 27 rue de Fleurus
Grote verrassing voor de meesten van ons was het werk van Nicolas de Staël in het Musée d’Art Moderne. Een zeer gedreven kunstenaar, met een enorme output, die steeds weer opnieuw de kern opzocht en tenslotte een eind aan zijn leven maakte; horen wij daar een echo van Van Gogh?
Nikolas de Staël
Nikolas de Staël
Amuses en amusement
Ça suffit. Het was niet alleen maar serieuze cultuur. We gingen ook eten en drinken, van een o zo smakelijke Bouillon tot een restaurant met Michelin-vermelding, dat te duur was voor de geboden kwaliteit. Na eer te hebben bewezen aan Juliette Gréco en Dalida, belandden we in meerdere luidruchtige cafés waar Brel naar verluidt ooit kwam. Maar ja, in welk café zou hij níet zijn geweest?
|
|
We zagen hoe Parijzenaars absinthe aanboden aan Australische toeristen, die geen idee hadden van het alcoholpercentage. Voor veel te veel geld dronken we chocolademelk die gemaakt leek van anderhalve cacaoboon en vroegen we ons af of de twee naast ons vader en zoon waren of man en mignon? Terwijl een van ons naar een tentoonstelling ging met werk van Mark Rothko bij de Fondation Louis Vuitton, en weer een ander naar Beaubourg toog, gingen anderen wandelen in Montmartre. En daar opeens was het Bateau Lavoir, waar Picasso zijn eerste atelier had en waar het legendarische Banquet Rousseau plaatsvond.
Le Bateau-Lavoir
De oudste deelnemer wilde nog één keer de trappen van Montmartre aflopen. Maar gezien de viefheid waarmee ze dat deed, was het vast niet de laatste keer. Hulde!
De trappen van Montmartre
Na een laatste hapje en drankje werd het tijd terug te reizen naar Amsterdam.
We hadden veel gezien, veel gelachen, veel van elkaar geleerd. Een van ons viel met z’n gat in de bosjes, een ander tuimelde over een paaltje. Ook werd er iemand boos, maar dat werd weer bijgelegd. En weer een ander kocht een malle baret.
We dachten aan het leesclublid dat ziek te bed lag en stuurden haar een kaartje van de Eiffeltoren, dat een week later op de mat lag. We zijn maar één keer iemand even kwijt geweest, op de kerstmarkt. Oftewel: het was gezellig & fijn. En ondanks de horrorverhalen: geen bedwantsen.
A table
Alleen jammer dat ‘The Man in the Red Coat’ (‘Dr Pozzi at Home’) van John Singer Sargent in het Hammer Museum in Los Angeles hangt.
Misschien voor een volgende reis?
Dr Pozzi at Home door John Singer Sargent
Geen idee meer wie van ons in de bosjes is gevallen, maar we zijn allemaal heelhuids thuisgekomen.
Jacques Brel en ook George Brassens waren bezoeker van het café Au Rêve volgens een klant. Zo zijn we toch in heel wat bekende voetsporen getreden. Dat maakte het voor mij zo leuk, niet alleen het bezoek aan de musea, maar ook op onderzoek bij de bron. Zo schetst Johan dat we onder zijn begeleiding het huis van Gertrude Stein en Alice B Toklas in Rue Fleurus hebben bezocht en zijn we met de flitsbezorger door de voordeur geglipt en de binnentuin in gewandeld. Daar heeft Johan vurig verteld over het atelier dat op de tuin uitliep. Het atelier waar Stein vele kunstenaars ontving waaronder Pablo Picasso, Henri Matisse en Djuna Barnes. Op zondag hebben we Place Dalida bezocht, waaraan deze chansonierre met emotionele diepgang in haar stem, heeft gewoond. Het atelier waar Picasso zijn eerste Parijse werken heeft gemaakt "Bateau-Lavoir" zijn we gepasseerd op onze wandeling door Montmartre. En ik heb tijdens mijn solowandeling stilgestaan op Place Juliette Gréco. Niet omdat ze daar een deel van haar wortels heeft, maar omdat het pleintje de naam van deze vedette draagt, die ik - quelle chance - een keer heb mogen ontmoeten. En in al mijn enthousiasme wil ik nog het plein noemen dat naar een van mijn anarchistische-feministische heldinnen is genoemd: Place Louise Michel. Michel was een van de bekendste strijdsters (les Petroleuses) van de Commune van Parijs in 1871. Het herinnerde me er aan dat ik eind jaren 80 vele antiquariaten in Parijs heb bezocht om het boek "Les Pétroleuses : Histoire des femmes incendiaires de la Commune de Paris" van Edith Thomas te bemachtigen. En dat is me gelukt!
Merci bien,
Ingrid foeken