Iedereen in zijn eigen bubbel, zijn eigen hok, met weinig grensverkeer. Roze Stadsdorpers kruipen ook bij elkaar. Is daar iets mis mee? 

Het is begrijpelijk: je zoekt soortgenoten, lotgenoten, mensen die ongeveer net zo denken en leven als jij. Aan wie je niet alles hoeft uit te leggen, bij wie je jezelf kunt zijn. Dat geldt zeker voor ons, roze mensen. Maar ook voor de gelovigen in de biblebelt. 

‘Nederland weer van ons’, roept Wilders. Hij mikt daarbij op een bepaalde groep, de witte (heteroseksuele?) Nederlanders die terugverlangen naar 1960. De bubbel van Wilders. Dat hij daarmee anderen uitsluit, vind ik een kolossale vergissing. Nederland is van niemand, zeker niet van ‘ons’. Uit onderzoek blijkt dat ook de voorouders van veel Henks en Ingrids oorspronkelijk niet uit deze moerasdelta komen, maar van elders. 

Mijn vrienden zijn voor ongeveer 80% roze. Ik voldoe dus helemaal aan Nederland bubbelland. Maar ik droom tegelijk van een wereld met grensverkeer. Ik wil ook graag omgaan met mensen die niet zo zijn als ik. Daar heb ik in mijn leven veel van geleerd. Van mensen die jong zijn, niet behoren tot de intellectuele klasse (ik reken mezelf daar gemakshalve toe), moslims, mensen die een andere taal spreken. Ik zocht en vond relaties met een groot contrast. Dat ging bepaald niet vanzelf. Maar wat een geweldige rijkdom bracht en brengt me dat. Ik ontwikkelde een brede blik op de wereld, waardoor mijn hardnekkige vooroordelen stevig onderuitgehaald werden.

Maar ik ben niet consequent. Want ik erger me ook, eerlijk is eerlijk. Expats die de buurt waar ik woon (de Pijp) overspoelen en alleen maar Engels spreken, terwijl ze hier al jaren wonen. Opeens denk ik: Nederland is van ons! En ik heb net gezegd dat het van niemand is. Tja, ik ben nu eenmaal erg gevoelig voor de mooie Nederlandse taal.  

Nog iets. Onlangs was ik in Ede, bij de theatervoorstelling ‘Bedankt voor het luisteren’ van de 19-jarige Wouter Haaksema, met religie en seksuele geaardheid als thema. Na afloop was er een gesprek met de zaal. Toen merkte ik dat ik midden in de biblebelt zat, waar de ‘zware’ megakerken de laatste jaren als paddenstoelen uit de grond zijn geschoten. Uit de zaal kwamen droevige verhalen over streng reformatorische scholen die roze mensen domweg afwijzen. Ach, natuurlijk wist ik dat wel, maar als je er opeens middenin zit, is het toch schokkend. Het deed me ook verdriet. Zoveel innerlijke strijd, zoveel onnodig leed, Het Amsterdamse Roze Stadsdorp was opeens ver weg. Wouter verhaalde over zijn enorme worsteling. Zijn gang naar evangelische pinksterachtige groeperingen bracht hem niet verder. Al die met de handen ten hemel geheven extase leidt niet naar de bevrijding die je nodig hebt.

Ik was in gedachten even terug in 1982, worstelend met mijn coming out, actievoerend, boeken en artikelen schrijvend. En dan nu bij Wouters voorstelling. Hij is blij als mensen naar hem luisteren. Misschien is hij wel  toleranter dan ik. En hij gaat het toneel op, zo jong als hij is. Het is weer nodig, nog steeds nodig. Het roze wiel moet steeds opnieuw uitgevonden worden. Gelukkig staan er opnieuw jongeren op. Wouter, je bent geweldig!