Een bijdrage van Tineke Kalk

Ik heb nog niet gezegd: ‘Je moet nu geen hartaanval krijgen of je been breken’, of ze ligt zachtjes kermend op het schelpenpad in het recreatiepark van Groet waar we een huisje hebben gehuurd. ‘Het is in mijn been geschoten, een soort ischias’, gromt ze. Thuis leggen we haar op de bank. Ik geef haar een valiumpje dat ik zelf altijd gebruik in dat soort gevallen, maar haar ‘ischiasaanval’ lijkt totaal niet op die ik soms heb. Ik besluit maar eens op ‘gebroken heup’ te googelen. De benen zijn dan ongelijk van lengte, staat er, en warempel: haar rechterbeen lijkt wel gekrompen.

De assistente van de dokterspost adviseert om 112 te bellen en de jongens van de ambulance zijn er binnen een kwartier. De broeder werpt een routineuze blik op de ongelijke stelten van mijn liefje, vraagt of ze pijn heeft en spuit haar vol met morfine. Achterin de rijdende ziekenboeg doet de morfinecocktail zijn werk, ik hoor een en al gekwetter.

‘Een mooie breuk’, zegt de arts van de eerste hulp, maar het is de vraag of liefje vandaag nog geopereerd kan worden. Voor we naar de afdeling vertrekken wil de verpleegkundige ons nog even de hand schudden. ‘Corona!’, roepen wij alle twee verschrikt uit. Ze blijken hier nog niet erg corona-bewust, terwijl het ziekenhuis toch volhangt met posters hoe in deze tijd te handelen.

‘U moet zeker vier weken revalideren en de fysiopraktijken zijn gesloten’, is de boodschap. Met een bezwaard gemoed loop ik naar het busstation van Alkmaar. ‘Vanaf morgen rijden we veel minder vaak’, roept de buschauffeuse opgewekt van achter haar ‘coronabestendige’ versperring.

De volgende ochtend wordt ze met succes geopereerd. Intussen zoek ik contact met de dichtstbijzijnde, inmiddels gesloten, fysiopraktijk. Anders moet ze naar een revalidatiekliniek. Ik krijg te horen dat ze voor acute gevallen een uitzondering maken. Het is goed dat er een telefoonlijn tussen zit, anders was ik de fysiotherapeute spontaan om de hals gevlogen.

In het ziekenhuis is het plaatje beduidend minder positief: mijn liefje is uitgeput na een nacht vol pijn en misselijkheid, ondanks of dankzij de morfine. Ze moet zeker tot na het weekend daar blijven. Ik, die altijd over een geweldig oriëntatiegevoel beschik, dwaal die avond door de gangen van een totaal verlaten ziekenhuis. Waar in godsnaam is de uitgang?!

Een dag na de operatie krijgen we ineens te horen dat ze haar liever vandaag dan morgen kwijt zijn. Mijn anders zo hulpvaardige tachtigjarige buren met een grote auto leven op veilige afstand achter onze gemeenschappelijke heg erg mee, maar hulp, waarbij de 2 meter afstand niet gewaarborgd kan worden, valt van die zijde niet te verwachten.

Ik bel mijn petekind in Diemen. Of ze alsjeblieft morgen met de auto wil komen zodat we een postoel, rollator, rolstoel en verhoogd toilet kunnen ophalen in de Alkmaarse thuiswinkel.

De volgende ochtend belt ze dat ze eraan komt. ‘Maar’, voegt ze eraan toe, ‘ik hoor net dat ik de afgelopen dagen met iemand gewerkt heb die nu op de ic ligt met corona.’ Dan maar een taxi. In de haast vergeet ik de postoel.

‘s Avonds leer ik in het ziekenhuis hoe ik een tromboseprik kan geven. ‘Je moet hem er stevig inplanten’, moedigt de verpleegkundige mij aan. Als een harpoen steek ik de naald in het dikke walvisrolletje van mijn liefje.

Op zondagochtend om 12 uur wordt ze ontslagen. Ik bel de oudste zoon of hij ons wil ophalen. ‘Maar moet ik dan het ziekenhuis in?’, klinkt het benauwd. Corona-angst is merkwaardig genoeg weinig rationeel. In de Spar blaas ik als een boosaardige kater tegen iedereen die dichter dan anderhalve meter bij mij in de buurt komt, maar in het ziekenhuis sta ik regelmatig veel te dicht bij het verpleegkundig personeel. Ik besluit zoonlief maar niet te vertellen dat wijzelf eerder een potentiële bron van besmetting zijn.

Bij het ontslag horen we dat er thuishulp voor ons geregeld is, maar die komt niet opdagen tot opluchting van mijn liefje – ze houdt er niet van onder de douche gezet te worden.

De fysio laat het gelukkig niet afweten. Ze gaan met ons beeldbellen. ‘We zijn erg oud en niet bekend met beeldbellen’, probeer ik. ‘Is het een idee dat u aan de andere kant van het glas aanwijzingen komt geven? Voor één keer!’, smeek ik. Fysio achter glas. We vinden het allebei eigenlijk absurd. Het is duidelijk dat wij nog wat moeten werken aan onze positieve coronaspirit! Klokslag half twaalf tikt de fysiotherapeute op het raam. De telefoons worden in stelling gebracht. Omdat liefje slechthorend is, vertel ik regelmatig wat de fysio zegt. We verwachten dat het na deze sessie beeldbellen wordt. ‘Uw partner is wel erg doof’, hoor ik van de andere kant van het raam. ‘Beeldbellen is voor haar geen optie. Ik kom de volgende week weer!’

De week daarop komt ze aanzetten met een hometrainer. Alsof de postoel, de rollator en de rolstoel al niet genoeg plaats innemen. Als ze weg is, zeg ik tegen liefje: ‘Een ding is duidelijk: in dit kleine huisje is geen plaats meer voor corona!’